Je kunt pas zeggen dat het lekker is als je het zelf proeft
Ieder mens weet dat God bestaat. Niemand uitgezonderd. Die wetenschap is door God zelf in het hart van elk mens gepland. Maar het besef dat God bestaat, impliceert geen kennis van God. Als je weet dat iemand bestaat, wil dat nog niet zeggen dat je deze persoon ook kent. Het weten dat God bestaat is op zichzelf ook geen bewijs dat het zo is. De enige die dat bewijs kan leveren is God zelf.
Vandaag de dag is het mogelijk om van alles dat er te weten valt kennis op te doen. Met de komst van het Internet is er een schier onuitputtelijke bron van informatie voor elk mens beschikbaar gekomen. Wie je ook bent en waar je je ook op de wereld bevindt, het is mogelijk om via een druk op de knop of het ingeven van een zoekterm een antwoord te vinden op elke vraag die redelijkerwijs gesteld kan worden. Op elke vraag? Ja, behalve op vragen die in relatie staan op het kennen van God. De reden voor het feit dat vragen, die in verband staan met het kennen van God, niet op het Internet te vinden zijn, is dat alle kennis aldaar uit de mens zelf voortkomt. Dat geldt niet alleen voor het Internet, maar voor alles waar kennis in opgeslagen is.
Dat geldt zelfs voor de Bijbel. Elk woord, elke zin en elke redenering, die in de Schrift voorkomt, is het resultaat van wat mensen hebben ervaren. Het kennen van God is echter geen ervaringskennis. Om die reden kan die kennis ook niet via de Bijbel of andere boeken en geschriften worden doorgegeven. Dat betekent, dat niemand puur door het lezen van de Bijbel of een ander boek, kennis van God opdoet. Wat wel gebeurt, is dat we op die manier kennis opdoen van hoe een ander – de getuigen in de Bijbel of de schrijver van een boek of brief, over God denken. Met andere woorden: we doen secundaire kennis op. We zitten als het ware te kijken naar een kok die een gerecht klaarmaakt en daar zelf met zeer veel smaak van eet. We krijgen dan een indruk van het gerecht (de kok vindt het lekker) en we weten hoe dat wordt klaar gemaakt. Maar we hebben er geen deel aan. Dat gebeurt pas wanneer we het zelf klaarmaken en er zelf van eten. Pas dan weten we echt of het lekker is.
Dat geldt ook voor het kennen van God. Het is prima om te weten hoe een ander het ervaart en die ervaring kan stimulerend werken (je krijgt er zin in als het om een gerecht gaat), maar je gaat God pas leren kennen als je aan Hem deel krijgt. Met andere woorden: je moet je eigen ervaring opdoen. Vandaar dat de Psalmist zegt: “Smaakt en ziet dat de Heer goed is”. En let dan ook op de volgorde: eerst proeven (smaken) en dan zien, oftewel de vrucht er van plukken. Hetzelfde doet de kok; hij kan je een stukje van zijn baksels geven en je op die manier laten proeven wat hij heeft gebrouwen; Als je op afstand naar een gerecht kijkt, kun je eventueel besluiten dat het er lekker uitziet, of niet. Maar uiteindelijk weet je het pas als je er van proeft.
Het punt is echter dat de kok het gerecht van te voren laat zien, waardoor je als het ware vooraf al kunt bepalen of je er ‘zin’ in hebt. God doet dat niet. God zal zich openbaren aan het hart dat volkomen naar Hem uitgaat en dus geen voorwaarden vooraf stelt. Degene, die volkomen naar God zoekt, weet dat het vinden van God van levensbelang is; het vinden van iets anders is surrogaat en zal na verloop van tijd opnieuw resulteren in honger: je gaat opnieuw op zoek naar iets te eten. Overigens kan dat zoeken wel weer worden gestimuleerd door de ervaringskennis van een ander. Maar uiteindelijk blijkt, dat het zoeken naar God al voor dat moment in je hart aanwezig was.
De reden voor dit alles is twee-ledig. God wil zichzelf delen zonder aanzien des persoons. Dat wil zeggen, dat het ‘ervaren’ of leren kennen van wie Hij is voor elk mens mogelijk is. En is het vinden van God dus ook volkomen onafhankelijk van de (natuurlijke) wensen van de zoeker. Elk mens is beschadigd door de zonde. En dus ook de ‘redenen of gronden’ voor het zoeken. Daarnaast is elke ‘presentatie’ van kennis van God ingekleurd door de ervaringen van degene, die de kennis presenteert. Een dergelijke presentatie is derhalve nooit puur of zuiver. Het enige dat de mens echter kan doen, is getuigenis afleggen. Maar dan niet door het spreken van woorden en door het doen van handelingen, maar door anderen, in geestelijke zin, te laten proeven van wat God zelf in het eigen leven tot stand brengt. Op deze wijze ‘getuigt’ God zelf van het leven dat in de mens is die van Hem ‘getuigt’. Je zou kunnen zeggen, dat de hemelse Kok, de heilige Geest, een goddelijk gerecht gereedmaakt, dat op het juiste moment en in de juiste hoeveelheid wordt opgediend.
Dit is een zeer belangrijk principe. Want enkel op deze manier – God spreekt hoogstpersoonlijk zijn levende woorden in het hart van degene die het getuigenis ‘hoort’ – wordt het verlangen naar het ontvangen van eeuwig leven gestimuleerd. Het is de Geest die werkt. En juist omdat het leren kennen van God van levensbelang is, zal Hij het recept en de techniek die nodig is voor het bereiden van het meest volmaakte gerecht, dat een mens ooit zal kunnen eten, nooit uit handen geven. Immers, wie eet van hetgeen God Hem hoogstpersoonlijk voorzet, zal in eeuwigheid geen honger meer hebben naar iets anders.